Woordenschat les 3


Aanspreken
S’adresser
Anders
Différent / sinon
De auto
La voiture
De basisschool
L’école primaire
Bedanken
Remercier
Bedankt
Merci
Beginnen
Commencer
De Belg
Le Belge
Bij (bij het kruispunt)
A
De boot
Le bateau
Brengen
Emmener
De brommer
Le cyclomoteur



De brug
Le pont
De buitenlander
L’étranger
De bus
Le bus
De bushalte
L’arrêt du bus
De buurt
Le quartier / les environs
Centraal
Central
Het concert
Le concert
De conducteur
Le contrôleur
Dag
Bonjour
Dankjewel
Merci (informel)
Dankuwel
Merci (formel)
Duren
Durer


Nog eens (zeg dat nog eens)
Encore une fois
Even (wacht even)
Un instant
De fiets
Le vélo
Het gesprek
La conversation
Graag (graag gedaan)
Volontiers / avec plaisir
De groep
Le groupe
De herhaling
La répétition
Hoor (ja hoor!)
Bien sûr
Het huis
La maison
Iemand
Quelqu’un
De informatie
L’information
Kapot
Cassé
Kennen
Connaître / savoir
Kiezen
Choisir


Het kruispunt
Le carrefour
Laat
Tard
De lijn
La ligne
(aan) De linkerhand
Main gauche / (à) votre gauche
Linksaf
A gauche
Lopend
A pied
Mama
La maman
De markt
Le marché
Meeste
La plupart
De mens
L’homme
Met (de auto, met de fiets)
En / avec
Mevrouw
Madame
Middelbaar (de middelbare school)
Secondaire
Mijnheer = meneer
Monsieur
Mooi(e)
Beau
Het museum
Le musée
Naartoe (waar gaat u naartoe ?)
Natuurlijk
Bien sûr
De Nederlander
Le Néerlandais


Nemen
Prendre
Op (op de fiets)
En
Op (op school)
A
Opzoeken
Chercher
Over (de brug over à oversteken)
Traverser
Overstappen
Changer (de train)
Oversteken
Traverser
Papa
Le papa
Pardon
Pardon
Pas (de bus komt pas over een uur)
Seulement
De plaats
L’endroit
Het postkantoor
Le bureau de poste


De reactie
La réaction
Reageren
Réagir
Rechtdoor
Tout droit
De rechterhand
La main droite / à votre droite
Rechts
Droite
Rechtsaf
A droite
De rotonde
Le rond-point
Samen
Ensemble
De school
L’école
Sorry
Pardon
De Spanjaard
L’Espagnol
Het station
La gare
Het stationsplein
La place de la gare
Het stoplicht
Le feu rouge
De stoptrein
L’omnibus


De straat
La rue
De supermarkt
Le supermarché
De taxi
Le taxi
Te voet
A pied
Toch (we kunnen toch samengaan)
N’est-ce pas
De tram
Le tramway
De trein
Le train
Uitstappen
Descendre
Ver
Loin
Het vervoermiddel
Le moyen de transport
De voet
Le pied
Wachten
Attendre
De weg
Le chemin
Weten
Savoir
Het ziekenhuis
L’hôpital
Het zwembad
La piscine